GELEZEN
Cox-1, Cox-2, Cox-3?
Mogelijk bestaat er naast COX-1 en COX-2 nog een derde isoform van het enzym cyclo-oxygenase; COX-3. In de tot nu toegehanteerde COX-theorie is het COX-2 verantwoordelijk voor de synthese van prostaglandines die betrokken zijn bij ontstekingsprocessen, terwijl COX-1 prostaglandines met een fysiologische functie produceert. Inmiddels zijn hieraan al enkele nuanceringen toegevoegd. Zo zou het COX-2 wellicht ook fysiologische functies hebben en bijvoorbeeld betrokken zijn bij de genezing van ulcera. In een recent artikel in The Lancet wordt nu gepostuleerd dat er een derde isoform betrokken is bij ontstekingsprocessen. In tegenstelling tot het pro-inflammatoire COX-1 en COX-2, zou COX-3 anti-inflammatoire eigenschappen bezitten en pas tot uitdrukking komen ná het hoogtepunt van de ontsteking. Als deze hypothese waar is, zou dit iso-enzym verantwoordelijk kunnen zijn voor de typische periodes van remissie, die bij vele chronische inflammatoire ziekten, zoals reuma, gezien worden. In dat geval zou het interessant zijn de ontstekingsactiviteit van de ziekte te volgen, om zodoende het gebruik van NSAID's te kunnen stoppen op momenten dat patiënten in een natuurlijke remissie zou geraken. Het gebruik van NSAID's zou op dat moment, door remming van COX-3, deze natuurlijke periodes van remissie kunnen vertragen. Daarnaast blijkt het pas ondekte iso-enzym in in-vitro modellen een anti-inflammatoire activiteit te bezitten die gelijk aan, of zelfs groter is dan die van corticosteroïden. Dat opent nieuwe therapeutische mogelijkheden.
Een andere interressante bevinding van deze onderzoekers is dat het COX-2 voornamelijk in het begin van een ontstekingsreactie tot expressie wordt gebracht en dat het later in het ontstekingsproces geen rol meer speelt. COX-1 is daarentegen gedurende de gehele reactie actief. Mocht deze waarneming ook in de menselijke in-vivo situatie gelden, dan betekent dit dat een NSAID zonder COX-1-activiteit een ontstekingsproces nooit afdoende zal kunnen onderdrukken.
Bron: Lancet 2000;355:646-648.
Bloedstolling
Personen met een stoornis in de bloedstolling hebben over het algemeen een tekort aan factor VIII of IX. De oplossing tot nu toe is om regelmatig de ontbrekende stollingsfactoren aan te vullen. De belangrijkste nadelen hiervan zijn de frequentie van toedienen en de mogelijke immuunrespons op deze exogeen toegediende factoren.Geactiveerde factor VII en VIIa blijken ook in staat te zijn om factor X te activeren. Factor VIII en IX zijn bij deze stollingscascade niet nodig. Factor VIIa heeft echter een zeer korte halfwaardetijd. Een alternatief zou zijn om factor Xa of XIIa te geven. Beide factoren kunnen factor VII activeren. Het nadeel van deze methode is echter dat oplosbaar fibrinogeen omgezet wordt in onoplosbaar fibrine. Voor het probleem schijnt nu een oplossing gevonden te zijn. Een implantatiecapsule met daarin gebonden factor XIIa. Factor VII kan door diffusie deze capsule in en wordt daar omgezet in factor VIIa. Dit diffundeert dan weer terug en zorgt voor een verder verloop van de stollingscascade.
Bron: Br Med J 2000;320:670.