Samenvatting
Dit artikel bevat een overzicht van geneesmiddelen voor lokale toepassing bij oogaandoeningen of oogheelkundig onderzoek. Aan bod komen de behandeling van bacteriële en virale ooginfecties, allergische conjunctivitis, glaucoom en oculaire hypertensie en droge ogen. Verder worden geneesmiddelen besproken bij aanwending rond oogoperaties, onder andere ter preventie van complicaties, zoals cystoïd macula-oedeem en van postoperatieve pijn en ontsteking. Tevens worden enkele oculair toegepaste diagnostica besproken, evenals oogheelkundig gebruik van corticosteroïden; met als afsluiting de voorlichting aan de patiënt.
S.F. Harkes-Idzinga en I.P.E. Drossaart, onder medeverantwoordelijkheid van de redactie
Pharma Selecta 2011 (oktober) nr 16
Abstract
This article reviews medicines for local application in the treatment of eye disorders or for ophthalmological investigations. Treatment of bacterial and viral eye infections, allergic conjunctivitis, glaucoma, ocular hypertension, and dry eyes is discussed. In addition, drugs used during eye surgery, for example for the prevention of complications (such as cystoid macular oedema and postoperative pain and inflammation), are discussed, as are some methods for examining the eye. The ophthalmological use of corticosteroids is also considered. Information and instructions for patients are also discussed.
Pharm Sel 2011;27:89-93.
Inleiding
Voor oogaandoeningen kunnen lokale medicamenteuze behandelingen geïndiceerd zijn. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van geneesmiddelen die lokaal worden ingezet bij oogaandoeningen. Ook worden enkele middelen besproken die lokaal worden aangewend bij oogheelkundig onderzoek.
Ooginfecties
Ooginfecties kunnen bacterieel of viraal van aard zijn. Hieronder wordt de lokale behandeling van ooginfecties beschreven.
Blefaritis en blefaroconjunctivitis
Blefaritis en blefaroconjunctivitis, ontsteking van de ooglidranden, respectievelijk ooglidranden en bindvlies, worden meestal veroorzaakt door stafylokokken, maar kunnen ook voorkomen bij een Herpes simplex-infectie.1 2 In de eerste lijn worden deze aandoeningen, bij onvoldoende effect van dagelijkse reiniging van de ooglidranden met behulp van babyshampoo en een wattenstokje, medicamenteus behandeld met tweemaal daags één druppel fusidinezuur-ooggel. Bij onvoldoende resultaat kan bij een schilferende, niet-ulcererende vorm van de aandoening worden overgegaan op hydrocortison/oxytetracycline/polymyxine B-oogzalf of -oogdruppels. Als ook deze behandeling onvoldoende effect heeft, wordt naar de oogarts verwezen. Blefaritis die veroorzaakt is door het Herpes simplex-virus, wordt behandeld met aciclo-vir-oogzalf.1
Bacteriële conjunctivitis
De meest voorkomende verwekkers van acute mucopurulente bacteriële conjunctivitis (ontsteking van het bindvlies) zijn Staphylococcus aureus, pneumo- en streptokokken en Haemophilus influenzae. Bij patiënten die veel hinder ondervinden, bij wie na drie dagen de klachten niet zijn afgenomen of die eerder vastgestelde cornea-afwijkingen hebben, wordt lokale antimicrobiële behandeling aanbevolen. In de eerste lijn is de eerstekeusbehandeling chlooramfenicoloogzalf 1%, twee- tot viermaal daags tot 48 uur na herstel. Bij geen verbetering binnen drie dagen na het starten van de behandeling en bij handhaven van de diagnose kan worden overgegaan op een ander lokaal preparaat, zoals polymyxine B/trimethoprim-oogdruppels of tetracycline-oogdruppels.1 2 De laatstgenoemde oogdruppels hebben als nadeel dat ze beperkt houdbaar zijn1 2 3, namelijk na aanbreken van de oogdruppelflacon zeven dagen in de koelkast en drie dagen bij kamertemperatuur3. De veroorzaker van bacteriële conjunctivitis is in tachtig procent van de gevallen resistent tegen fusidinezuur. Toepassen hiervan is alleen zinvol bij een / aangetoonde / stafylokokkeninfectie.1 2 Als de voorkeursmiddelen onvoldoende effectief zijn, kan worden overgestapt op een ander antimicrobieel middel / als is aangetoond dat de verwekker van de infectie hier gevoelig voor is. In dat geval kan bijvoorbeeld erytromycine-oogzalf FNA worden toegepast.2
Fluorchinolonen (ciprofloxacine, moxifloxacine en ofloxacine) en aminoglycosiden (gentamicine en tobramycine) gelden als reservemiddelen voor toepassing bij ernstige ooginfecties, zoals Pseudomonas-infecties en keratitis (ontsteking van het hoornvlies) in de tweede lijn.2
Gonokokken en Chlamydia trachomatis
Een hevige conjunctivitis bij pasgeborenen of een onverwacht heftig verlopende conjunctivitis bij volwassenen, kan worden veroorzaakt door infectie met gonokokken of met Chlamydia trachomatis. Bij een gonokokkeninfectie wordt het oog gespoeld en gereinigd met fysiologisch zout. Bij gevoelige stammen worden penicilline-oogdruppels 50,000 IE/ml en systemische penicillinebehandeling toegepast. De oogdruppels kunnen worden bereid door aan een flacon met één miljoen IE benzylpenicilline in poedervorm citraatbuffer toe te voegen. Bij pasgeborenen wordt ook de moeder behandeld. Een Chlamydia-infectie wordt behandeld met tetracycline-oogdruppels, eventueel gecombineerd met oraal tetracycline of erytromycine.2 Naast de hier genoemde middelen zijn azitromycine-oogdruppels 15 mg/g in Nederland in de handel. Deze oogdruppels zijn nog niet beoordeeld door de Commissie Farmaceutische Hulp.2 In 2009 werd in Pharma Selecta geconcludeerd dat deze oogdruppels mogelijk een beperkte plaats hebben in de tweede lijn, als reservemiddel naast tobramycine voor oculair gebruik en mogelijk bij behandeling van door Chlamydia trachomatis veroorzaakte conjunctivitis.4
Virale infectieuze conjunctivitis en Herpes simplex-virus
De verwekker van virale infectieuze conjunctivitis is meestal een adenovirus. In dit geval verdwijnen de klachten in het algemeen spontaan binnen tien dagen.1 Verder kan het Herpes simplex-virus een blefaroconjunctivitis veroorzaken die zich kan uitbreiden tot een keratitis/keratoconjunctivitis. Door herpes veroorzaakte (blefaro)conjunctivitis wordt in de eerste lijn behandeld met acicloviroogzalf die vijfmaal daags wordt toegepast. In geval van keratitis wordt de patiënt doorverwezen naar de oogarts.1
Bij ooginfecties wordt aanbevolen antimicrobiële middelen maximaal één á twee weken toe te dienen, omdat er kans is op sensibilisatie als de behandeling langer duurt en omdat er een toenemend risico op resistentieontwikkeling bestaat.2
Allergische conjunctivitis
Allergische conjunctivitis kan worden onderverdeeld in verschillende categorieën. Seizoensgebonden allergische conjunctivitis (SAC) is vaak onderdeel van een allergische aandoening, zoals hooikoorts (pollinosis). Hierbij is sprake van een IgE-gemedieerde reactie. Als SAC samen met allergische rhinitis optreedt, verdwijnt de conjunctivitis meestal bij behandeling van de allergische rhinitis met een nasaal toegepast corticosteroïd. Als SAC onderdeel is van een atopische aandoening kan een oraal antihistaminicum zijn geïndiceerd. Bij een geïsoleerde SAC hebben oogdruppels met antihistaminica de voorkeur, zoals azelastine (Allergodil®) twee- vier keer daags één druppel of levocabastine (Livocab®) twee- tot viermaal daags één druppel. Andere oculair toegepaste antihistaminica zijn emedastine (Emadine®), ketotifen (Zaditen® en Altriabak®) en olapatadine (Opatanol®). Deze middelen verschillen onderling weinig in effectiviteit en bijwerkingen.1 2 Bij onvoldoende resultaat of hinderlijke bijwerkingen kan het zinvol zijn om over te stappen op een ander antihistaminicum vanwege interindividuele verschillen in effectiviteit en mate van bijwerkingen.7 Cromonen / cromoglicinezuur (Allerg-abak®, Allergo-COMOD®, Opticrom® en Prevalin®dinatriumcromoglicaat) en nedocromil (Tilavist®) / kunnen bij een voortdurende SAC mogelijk verbetering van de klachten geven, maar hebben een beperkte plaats in de profylactische therapie, vooral als niet vroegtijdig met de behandeling gestart wordt.1 2
Niet-seizoensgebonden allergische conjunctivitis wordt uitgelokt door allergenen zoals huisstofmijt en honden- of kattenhaar. Ook hierbij is sprake van een IgE-gemedieerde reactie. Cromonen kunnen hierbij worden toegepast als profylaxe. Verder wordt ook deze vorm van allergische conjunctivitis behandeld met oculair toegepaste antihistaminica.1 2
Conjunctivitis door contactallergie (Giant Papillary Conjunctivitis, GPC) kan optreden bij aanraking met bijvoorbeeld reinigings- of bewaarvloeistof voor contactlenzen of conserveermiddelen in oogdruppels. De allergische reactie is T-celgemedieerd (type IV overgevoeligheidsreactie).2 De medicamenteuze therapie bestaat uit maximaal een week toepassen van fenylefrine-oogdruppels drie tot vier keer per dag één druppel. Doel is vermindering van de zwelling en/of vaatverwijding.1 2 De NHG-Standaard Het rode oog noemt ook nafazoline-oogdruppels.1 Deze zijn echter vervallen uit het FNA, omdat er voldoende therapeutische alternatieven zijn.3 Bij hevige klachten kunnen gedurende enkele dagen prednisolonoogdruppels 0,5% worden toegepast in een dosering van drie- tot viermaal per dag één druppel. Bij forse zwelling en eczeem van de oogleden kan in de acute fase kortdurend / in verband met het risico op huidatrofie en verhoging van de oogboldruk / hydrocortisoncrème worden toegepast rond de ogen.1
In het Farmacotherapeutisch Kompas wordt voor alle vormen van allergische conjunctivitis behandeling met corticosteroïden in oogdruppels afgeraden, omdat hierbij onderliggende infecties gemaskeerd kunnen worden.2 Het Nederlands Huisartsen Genootschap adviseert om bij onvoldoende effect van een oculair antihistaminicum en bij ernstige klachten bij (atopische) allergische conjunctivitis, gedurende maximaal drie dagen prednisolon-oogdruppels 0,5% toe te voegen in een dosering van drie tot vier keer per dag één druppel. Bij allergische conjunctivitis die vaak terugkeert, kan een onderhoudsbehandeling met een oculair antihistaminicum worden toegepast en bij onvoldoende effect in combinatie met een oraal antihistaminicum.1Overigens wordt in het Informatorium Medicamentorum opgemerkt dat combinatie van een oraal met een lokaal antihistaminicum niet zinvol lijkt.5
Glaucoom en oculaire hypertensie
Bij glaucoom is er sprake van een (geleidelijk) verlies van axonen. Er treedt een abnormale uitholling van de oogzenuw op met irreversibel verlies van het gezichtsvermogen tot gevolg. De belangrijkste risicofactor voor deze aandoening is een verhoogde intraoculaire druk (IOD). Glaucoom wordt door de oogarts behandeld. De behandeling bestaat uit verlagen van de IOD, ook als er sprake is van glaucoom zonder verhoogd IOD.2 Bij lokale behandeling van oculaire hypertensie en (primair) open-kamerhoekglaucoom heeft de niet-selectieve bètablokker timolol of een prostaglandine-agonist de voorkeur.2 6 Als met monotherapie onvoldoende daling van de IOD wordt bereikt kan combinatietherapie worden toegepast. De combinatiepreparaten die in Nederland in de handel zijn, bevatten alle een bètablokker en een middel uit een andere groep. Bij een acute glaucoomaanval bij gesloten-kamerhoekglaucoom wordt vaak geprobeerd de aanval te doorbreken met oculair pilocarpine en een bètablokker, acetazolamide-injectievloeistof en zo nodig mannitol-infusievloeistof. Daarna wordt behandeld door middel van chirurgie of een laser. Bij chronisch nauwe-kamerhoekglaucoom kunnen, na chirurgie, oogdruppels worden toegepast met bijvoorbeeld parasympathicomimetica.2
De volgende geneesmiddelen worden oculair toegepast bij glaucoom:
/ De niet-selectieve bètablokkers carteolol (Carteabak® en Teoptic®), levobunolol (Betagan Liquifilm®) en timolol (Nyogel®, Timo-COMOD®, Timogel® en Timoptol®) en de selectieve bètablokker betaxolol (Betoptic®) één- of tweemaal daags toegediend. De IOD wordt verlaagd door remming van de kamerwaterproductie. De werking en bijwerkingen van systemisch toegediende bètablokkers kunnen worden versterkt bij gelijktijdig gebruik. Oculair toegepaste bètablokkers kunnen een verminderde traansecretie als bijwerking geven. Verergering van bestaand COPD of hartfalen of bradycardie zijn de meest voorkomende systemische bijwerkingen.2
/ De direct werkende parasympathicomimetica carbacholine en pilocarpine en de indirect werkende cholinesterase-remmers, zoals fysostigmine. De direct werkende middelen werken kort en moeten drie- tot viermaal daags worden toegepast. Pilocarpine kan ook eenmaal per dag worden gebruikt in een ooggel (Pilogel®). Als tijdens oogoperaties een nauwe pupil gewenst is, wordt carbacholine-instillatievloeistof (Miostat®) gebruikt. Verlaging van de IOD vindt plaats door het bevorderen van de afvoer van kamerwater: het trabekelsysteem trekt open door contractie van de musculus ciliaris. Mogelijk wordt ook de uveosclerale uitstroom verlaagd. Een bijwerking van oculair toegepaste parasympathicomimetica is accomodatiespasme. Dit uit zich in hoofdpijn die meestal van voorbijgaande aard is, gelokaliseerd boven de ogen. Vooral bij jonge mensen kan het accomodatiespasme myopisatie (bijziend worden) en een gestoorde accommodatie tot gevolg hebben. Verder leidt oculair gebruik van parasympathicomimetica tot pupilvernauwing.2
/ Sympathicomimetica oefenen hun werking uit door het bevorderen van de afvoer van kamerwater door het trabekelsysteem (bèta-2-receptoren) en mogelijk ook van de uveosclerale kamerwaterafvoer (alfa-2-receptoren) en door remming van de kamerwaterproductie (alfa-2-receptoren). Niet-selectieve sympathicomimetica grijpen ook aan op alfa-1-receptoren op de musculus dilatator pupillae, waardoor pupilverwijding (mydriasis) optreedt. Voor de selectieve alfa-2-agonisten apraclonidine (Iopidine®) en brimonidine (Alphagan®) is in therapeutische dosering geen stimulerend effect op alfa-1- en bètareceptoren aanwezig. Apraclonidine wordt slechts kortdurend toegepast, omdat allergische reacties vaak voorkomen en er relatief snel tolerantie optreedt. Het heeft nauwelijks een effect op de bloeddruk, omdat het de bloed-hersenbarrière niet of in geringe mate passeert. Bij toepassing van brimonidine zou minder tolerantie optreden. Een klein bloeddrukverlagend effect van dit middel is gemeld. Plaatselijke irritatie of een lokale allergische reactie treden bij beide middelen relatief vaak op. Ook zijn er systemische bezwaren. Bij ernstige cardiovasculaire aandoeningen of depressies is voorzichtigheid geboden en deze middelen moeten niet worden gecombineerd met tricyclische antidepressiva of MAO-remmers.2
/ De oculair toegepaste koolzuuranhydraseremmers brinzolamide (Azopt®) en dorzolamide (Trusopt®) remmen koolzuuranhydrase iso-enzym II, waardoor de productie van kamerwater geïnhibeerd wordt. De oraal toegepaste koolzuuranhydraseremmer acetazolamide wordt hier buiten beschouwing gelaten. Bijwerkingen van oculair toegepaste koolzuuranhydraseremmers zijn vooral plaatselijk van aard. Soms komt lokale irritatie of een allergische reactie voor. Ook is er vaak sprake van een bittere smaakgewaarwording. Overgevoeligheid voor sulfonamiden is een contra-indicatie voor toepassing van koolzuuranhydraseremmers.
/ De prostaglandine-agonisten bimatoprost (Lumigan®), latanoprost (Xalatan®), tafluprost (Saflutan®) en travoprost (Travatan®) bevorderen de uveosclerale afvoer van kamerwater en verlagen zo de IOD. Ze hebben vooral lokale bijwerkingen. Een bekende bijwerking is lokale (gedeeltelijk reversibele) hyperemie/irritatie. Dit kan mogelijk worden verklaard door het feit dat prostaglandinen ontstekingsmediatoren zijn. Andere bekende bijwerkingen zijn groei van de wimpers en irreversibele toename van de pigmentatie van de iris.
Diagnostica
De parasympathicolytica atropine, cyclopentolaat, homatropine en tropicamide worden als mydriaticum gebruikt voor diagnostische doeleinden. Ze veroorzaken verlamming van de musculus sphincter pupillae, waardoor pupilverwijding optreedt. Middelen met een korte werkingsduur, zoals cyclopentolaat, homatropine of tropicamide, hebben de voorkeur bij gebruik als diagnosticum. Systemische bijwerkingen zoals droge mond, verwardheid, tachycardie, hartkloppingen en temperatuurstijging kunnen optreden, in het bijzonder bij kinderen en ouderen en vooral bij atropine en cyclopentolaat. Het sympathicomimeticum fenylefrine wordt ook als mydriaticum toegepast in concentraties van 2,5, 5 en eventueel 10%. Concentraties van maximaal 5% hebben de voorkeur. Vasoconstrictie en pupilverwijding treden op door stimulatie van in het bijzonder alfa-1-receptoren in het oog. Als bijwerkingen kunnen optreden ectopische prikkelvorming van het hart (vooral bij gebruik van digoxine), bloeddrukstijging, slapeloosheid en opwinding. Mydriatica zijn relatief gecontraïndiceerd bij een nauwe kamerhoek omdat ze een acute glaucoomaanval kunnen uitlokken. Fenylefrine mag niet worden toegepast bij patiënten die (niet-selectieve) bètablokkers, MAO-remmers, methyldopa of tricyclische antidepressiva gebruiken.2
Oogoperaties, lokaal anesthetica
Als pupilvernauwende middelen (miotica) bij oogoperaties / onder andere na cataractextractie / worden acetylcholine en carbacholine gebruikt. Ter preventie en behandeling van postoperatieve pijn en ontsteking in het oog en ter preventie van complicaties zoals cystoïd macula-oedeem, worden onder andere de NSAID€™s diclofenac (Naclof® en Dicloabak®), indometacine (Indocollyre®), ketorolac (Acular®) en nepafenac (Nevanac®) lokaal toegepast.2 Drie uur voorafgaand aan een cataractoperatie kan één tot vijf keer één druppel worden toegediend van diclofenacoogdruppels 0,1% om miose te remmen en ter preventie van ontsteking. Direct na de operatie wordt de behandeling voortgezet met drie druppels, gevolgd door drie tot vijf keer per dag één druppel in het aangedane oog. Dezelfde dosering wordt toegepast ter preventie van cystoïd macula-oedeem. In geval van oogpijn bij een keratectomie-operatie worden één uur van tevoren en één uur na afloop twee druppels toegediend, gevolgd door vier druppels binnen 24 uur. Ter preventie van peroperatieve miose kan daags voor een cataractoperatie viermaal per dag één druppel van indometacine-oogdruppels 0,1% (een lagere of hogere concentratie kan ook indien gewenst) worden toegediend, gevolgd door twee druppels drie uur en een uur voorafgaand aan de operatie. Om ontstekingsverschijnselen te voorkomen bij cataractoperaties en andere ingrepen aan het voorste oogsegment, wordt daags voor de operatie viermaal één druppel toegediend in het te opereren oog. De totale behandelduur bedraagt twee tot drie weken. Indometacine-oogdruppels FNA worden ook toegepast ter preventie van cystoïd macula-oedeem na een cataractoperatie in een dosering van vier keer één druppel de dag voor de operatie, gevolgd door één druppel drie kwartier voorafgaand aan de operatie en viermaal daags één druppel gedurende tien tot twaalf weken na de operatie. Ketorolacoogdruppels 0,5% worden toegepast ter preventie van ontstekingsreacties na een cataractoperatie. De dosering is driemaal daags één druppel. De behandeling wordt 24 uur voor de operatie gestart en gedurende drie weken vervolgd. Nepafenacoogdruppels 0,1% worden toegepast ter preventie van postoperatieve pijn en ontsteking na cataractoperaties in een dosering van driemaal daags één druppel in de conjunctivaalzak van het aangedane oog. De therapie wordt gestart op de dag voor de operatie en voortgezet op de operatiedag en vervolgens gedurende twee tot drie weken na de operatie. Een half tot twee uur voorafgaand aan de operatie moet een extra druppel worden toegediend.2 In 2009 werd in Pharma Selecta geconcludeerd dat nepafenac vergelijkbaar is met ketorolac en dat het vanwege de hogere kosten geen eerste keus is.7
Ter preventie van of bij complicaties na een oogoperatie kunnen combinatiepreparaten van corticosteroïden en antimicrobiële middelen worden toegepast. De behandeling met corticosteroïden wordt hieronder apart beschreven.2
Hyaluronidase (Hyason®) wordt bij oogheelkundige ingrepen toegepast als adjuvans om het effect van lokaal-anesthetica te vergroten. Het verhoogt plaatselijk de permeabiliteit van het bindweefsel. Perfluorcarbonvloeistoffen worden in de kliniek toegepast bij gecompliceerde netvliesloslating bij operaties. Deze vloeistoffen zijn zwaarder dan water, waardoor de retina in de anatomisch juiste positie wordt gebracht na aflaten van subretinaal vocht. Het netvlies kan daardoor tot aanliggen worden gebracht.2
Oxybuprocaïne en tetracaïne worden oculair toegepast bij oogdrukmeting, oogonderzoek, verwijdering van een corpus alienum en chirurgische ingrepen.2 Bij keratoconjunctivitis fotoelectrica (zogenaamde lasogen) kunnen bij ernstige pijn oxybuprocaïne-oogdruppels 0,4% worden toegediend. Volgens de NHG-Standaard Het rode oog kan bij gebruik van een minim in de behandelkamer het restant aan de patiënt worden meegegeven. Dit restant dient binnen twaalf uur gebruikt te worden, met de instructie niet in het verdoofde oog te wrijven.1 Volgens het Farmacotherapeutisch Kompas moeten lokaal-anesthetica niet aan patiënten met lasogen worden meegegeven: herhaalde toediening kan de cornea beschadigen en herstel van het cornea-epitheel vertragen.2
Corticosteroïden
Corticosteroïden werken ontstekingsremmend en vaatvernauwend bij gebruik in het oog. Ze onderdrukken overgevoeligheidsreacties van conjunctiva, cornea en sclera, maar er kan uitbreiding optreden van virale en bacteriële infecties. De penetratiegraad in en door de cornea is bepalend voor de biologische beschikbaarheid.2
Enkelvoudige preparaten met corticosteroïden worden oculair toegepast bij keratoconjunctivitis vernalis, interstitiële keratitis, keratitis disciformis en andere vormen van stroma-oedeem, iritis, cyclitis en iridocyclitis. Als er sprake is van een infectie met het herpesvirus, moeten antivirale middelen in maximale dosering gelijktijdig worden toegepast. Keratitis dendritica (Herpes simplex) is een absolute contra-indicatie. Bij keratitis, iritis, cyclitis en iridocyclitis werkt prednisolon meestal voldoende. Het wordt toegediend in de conjunctivaalzak in een dosering van elke één tot twee uur één tot twee druppels van 0,5% of twee tot vier keer per dag één druppel van 1%. Bij verbetering wordt de dosering verlaagd tot drie tot vier keer per dag één tot twee druppels van 0,5% of een kleine hoeveelheid prednisolonoogzalf 0,5% welke bij voorkeur €™s avonds wordt toegepast.2 Bij onvoldoende effect kan een sterker werkend corticosteroïd worden ingezet, zoals dexamethason.2
Combinaties van corticosteroïden met antimicrobiële middelen, zoals dexamethason/chlooramfenicol/polymyxine B-oogdruppels, worden oculair ingezet bij allergische conjunctivitis waarbij tevens sprake is van een bacteriële infectie en bij keratitis phlyctaenulosa. Ook worden deze middelen gebruikt bij bepaalde vormen van blefaroconjunctivitis en ter preventie van of bij complicaties na oogoperaties.2
Na langdurige oculaire toepassing van corticosteroïden kunnen zich corticosteroïdglaucoom en cataract voordoen. Het corticosteroïd in combinatiepreparaten kan overgevoeligheidsreacties maskeren. Bij kruisresistentie kunnen zich ernstige overgevoeligheidsreacties voordoen als later een (ander) geneesmiddel uit dezelfde groep wordt toegediend. Dit kan bijvoorbeeld optreden bij aminoglycosiden.2
Behandeling met preparaten die corticosteroïden bevatten voor oculair gebruik geschiedt bij voorkeur in de tweede lijn.2
Droge ogen
Traanvervangende middelen die worden toegepast bij aandoeningen met een verminderde traansecretie, zijn carbomeer, carboxymethylcellulose, hyprolose, hypromellose, methylcellulose, polyvidon en hyaluronzuurderivaten. Welk middel het beste werkt, is individueel bepaald. Oogzalf is gecontraïndiceerd, tenzij er bijna geen bevochtiging van het hoornvlies meer is en de break-up time nul (tijd die de traanfilm aankleurt bij kleuring met fluoresceïne, normaal tien seconden8). Bij zeer droge ogen kan het nodig zijn om vaak te druppelen. Hierbij kan irritatie voorkomen ten gevolge van een reactie op het conserveermiddel (bijvoorbeeld benzalkoniumchloride). De irritatie wordt mogelijk niet altijd herkend, maar aangezien voor irritatie door droge ogen, wat kan leiden tot vaker druppelen. De toxische reactie verergert daardoor. In dat geval zijn conserveermiddelvrije traanvervangende middelen geïndiceerd.1 2
Overige middelen
Natriumchloride in een isotone-oplossing (0,9%) kan worden gebruikt om verontreinigingen uit het oog te spoelen. In een hypertone 5%-oplossing kan het worden gebruikt om cornea-oedeem tegen te gaan. Natriumedetaat wordt gebruikt bij kalkverbrandingen in het oog en bij gecalcificeerde troebeling van de cornea. Het bindt calcium.2
Voorlichting aan de patiënt
Bij ooginfecties of bij irritatie van het oog of de slijmvliezen moeten geen contactlenzen worden gedragen. Tijdens het dragen van zachte contactlenzen dienen geen oogdruppels en/of -zalven te worden toegediend, omdat het medicijn of conserveermiddel zich anders in de lens kan ophopen. Als de patiënt verschillende soorten oogdruppels gebruikt, moet het toedieningsinterval minimaal vijf minuten bedragen. Van elke oogdruppel wordt 80 tot 90% via het slijmvlies van de traanwegen en de nasofarynx geresorbeerd. Hier moet rekening mee worden gehouden bij vaak druppelen. De kans op systemische reacties kan worden verminderd door te voorkomen dat de druppel direct afvloeit naar de neus- en keelholte. Dat kan door de traanbuis één tot drie minuten na toediening van een oogdruppel dicht te drukken. Door na het druppelen het oog één minuut te sluiten, wordt de opname van geneesmiddel in het oog verhoogd. Vanwege hun bijwerkingen kunnen oogdruppels invloed hebben op het gezichtsvermogen.2
Niet-geconserveerde oogpreparaten in een COMOD®-systeem zijn na aanbreken twaalf weken houdbaar; gewone flacons zijn na openen één maand houdbaar. Contaminatie bij gebruik wordt voorkomen door een luchtvrije pomp in verbinding met een beweegbare binnenflacon. De eenmalige dosis wordt kiemvrij afgegeven.2
Literatuur
1 NHG-Standaard Het rode oog. Geraadpleegd via http://nhg.artsennet.nl, augustus 2011.
2 College voor Zorgverzekeringen. Farmacotherapeutisch Kompas 2011. www.fk.cvz.nl. Geraadpleegd augustus 2011.
3 FNA. Geraadpleegd op KNMP Kennisbank augustus en september 2011.
4 Idzinga SF, Geleedst-de Vooght MMM. Azitromycine-oogdruppels; zicht op nieuwe behandelmogelijkheid, maar wel als reserve. Pharm Sel 2009;25:72-75.
5 Informatorium Medicamentorum op KNMP Kennisbank. Geraadpleegd 23 september 2011.
6 Tent M. Glaucoommedicatie: passen en meten. Pharm Weekbl 2011;146:12-14.
7 Drossaart IPE. Nepafenac; oogdruppel nep-nieuws. Pharm Sel 2009;25:108-110.
8 http://www.oogartsen.nl/oogartsen/overige_oogziekten/droge_ogen/. Geraadpleegd 23 september 2011.