Gelezen
Lamivudine en chronische hepatitis-B-infectie
In een studie is het effect van lamivudine op het verloop van chronische hepatitis B in een westerse populatie onderzocht. Het doel van de antivirale therapie is de progressieve schade, aangericht door het hepatitis-B-virus, te stoppen of te vertragen. Verondersteld wordt dat onderdrukking van virale replicatie tot uiting komt in verbeteringen op histologisch gebied.
Ingesloten in de studie werden 137 patiënten met nooit eerder behandelde chronische hepatitis B, onderverdeeld in een met lamivudine behandelde groep (n=66) en een placebogroep (n=71).
Als primair eindpunt gold een verbetering van tenminste 2 punten in de Histologische Activiteits Index (HAI). Deze graadmeter varieert van 0 (normaal) tot 22 (de meest ernstige histologische afwijkingen) en is opgebouwd uit verschillende histologische componenten. Secundaire eindpunten bestonden onder andere uit HBeAg-seroconversie (maat voor de verdwijning van bepaalde hepatitis-B-antigenen en dus voor de activiteit van virale replicatie in de lever) en normalisatie van bepaalde leverenzymwaarden
Na behandeling gedurende 52 weken trad in de lamivudinegroep (100 mg/dag) in 52% van de patiënten een verbetering op in de HAI-waarde van tenminste 2 punten; in de placebogroep in 23% van de patiënten (p<0,001). Verslechtering van het histologische beeld (> 2 punten) trad op in 11% van de lamivudinegroep ten opzichte van 24% van de placebogroep (p<0,001). De lamivudinegroep liet ook bij de secundaire eindpunten significant betere resultaten zien. Uit observaties gedurende langere tijd na beëindiging van de behandeling met lamivudine wordt door de auteurs de conclusie getrokken dat het voortzetten van de behandeling totdat een HBeAg-respons optreedt aan te raden is.
Lamivudine zal onder de naam Zeffix® in Nederland op de markt verschijnen. Het betreft een omhulde tablet van 100 mg.
Bron: N Eng J Med 1999;341:1256-1263.
Pharm Weekbl 1999;134:122-123.
Posttraumatische stress en farmacotherapie
Farmacotherapie, veelal in combinatie met psychologische begeleiding, heeft een plaats bij de behandeling van patiënten met een chronische vorm van het posttraumatische-stress-syndroom. Twee standaarden voor de behandeling van het posttraumatische-stress-syndroom zijn recent verschenen, waarvan JJn opgesteld is door de International Society for Traumatic Stress Studies (http://www.istss.org/ quick/tgdoc.html en http://www.psychguides.com). In beide standaarden gaat de voorkeur uit naar SSRI's als eerstelijns therapie. Tweedelijns therapie bestaat uit òf tricyclische antidepressiva òf MAO-remmers. Verder worden nefazodon en venlafaxine genoemd.
Bron: Lancet 1999;354:1404-1405.
Glaasje op, geen kopzorgen!
Opnieuw is er bewijsmateriaal gepubliceerd waaruit het gunstige effect van matige alcoholinname op het voorkomen van hart- en vaatziekten blijkt. Uit de prospectieve cohort Physicians' Health Study onder 22.071 artsen tussen de 40 en 84 jaar oud, werden gedurende gemiddeld 12,2 jaar 679 cerebrovasculaire accidenten gemeld. Wanneer gekeken werd naar het verband met de alcoholconsumptie, kon worden geconcludeerd dat lichte tot matige alcoholinname een significante vermindering geeft van de kans op het krijgen van een herseninfarct. Er kon geen verband worden aangetoond tussen de alcoholinname en de kans op een hersenbloeding. Het gunstige effect doet zich al voor bij het drinken van één consumptie per week! Meer drinken, tot één alcoholische versnapering per dag, vergrootte het voordeel niet verder. Naar alcoholconsumpties van meer dan één per dag werd niet gekeken. Blijkbaar kenden de artsen de uitdrukking 'op één been kun je niet staan' niet.
Bron: Berger K et al. N Eng J Med 1999;341:1557-1564.
Farmaco-economie en nieuwe biotechnologische ontwikkelingen
Het is waarschijnlijk dat zich de komende eeuw nieuwe onverwachte biotechnologische ontwikkelingen zullen voordoen. Behalve voordelen zullen daar mogelijk ook risico's en ongetwijfeld aanzienlijke kosten uit voortvloeien. Beslissing over prijs en vergoeding wordt nu meestal pas genomen wanneer het product op de markt komt. Veelal is de beslissing gebaseerd op weinig klinische en economische gegevens. Het zou beter zijn dat de overheid in samenwerking met de fabrikant al in de research-fase van het middel farmaco-economisch onderzoek doet, zodat eerder op de consequenties voor de kosten voor de gezondheidszorg kan worden ingespeeld. Ook na de registratie moet dit onderzoek worden voortgezet om snelle aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.
Bron: Pharmacoeconomics 1999;16:119-125.
Behandeling van haarverlies
In een recent overzichtsartikel in de New England Journal of Medicine wordt de farmacotherapie bij haarverlies besproken. Haarverlies kent twee verschijningsvormen: alopecia androgenetica en alopecia areata. Alopecia androgenetica is het verschijnsel van dunner worden van het haar dat zowel bij mannen als vrouwen bij het ouder worden in meer of mindere mate optreedt. Een behandelmogelijkheid bij mannen is finasteride eenmaal daags 1 mg per os. Finasteride is een alfa-reductaseremmer die de omzetting van testosteron in dihydrotestosteron blokkeert. Het resultaat is vergroting van de haarfollikels. Finasteride is voor deze indicatie in de VS geregistreerd. In Nederland is finasteride alleen geregistreerd voor benigne prostaathypertrofie (5 mg/dag). Een andere mogelijkheid, zowel geschikt voor mannen als voor vrouwen, is lokale applicatie van minoxidil lotion 2%. Ook minoxidil vergroot de haarfollikels door een nog onbekend mechanisme. Alopecia areata is een autoimmuunziekte, die zich manifesteert in ronde kale plekken. Behandelmogelijkheden zijn lokale injectie van corticosteroïden of lokale applicatie van anthraline of minoxidil. Alternatief is immunotherapie met een contactallergeen zoals difenylcypron. In alle gevallen geldt dat de therapie alleen succes heeft indien er nog een restbeharing aanwezig is.
Literatuur: N Eng J Med 1999;341:964-973.
Nieuw geneesmiddel tegen eczeem
Gezien de immunopathogenese van eczeem worden nieuwe immunosuppressieve geneesmiddelen op werkzaamheid bij deze indicatie onderzocht. Van de bestaande immunosuppressiva is ciclosporine lokaal niet werkzaam en systemische toediening is, gezien de bijwerkingen, beperkt tot ernstige gevallen. Recent is wel de werkzaamheid bij lokale toediening van tacrolimus aangetoond. Onlangs is een nieuw geneesmiddel, een macrolactamascomycine-derivaat, ontwikkeld, dat werkzaam lijkt te zijn tegen atopisch en allergisch eczeem. Onder occlusie is ook effectiviteit tegen psoriasis gevonden. Het werkingsmechanisme berust op remming van de vorming van cytokines in T-cellen en in mestcellen. Voordeel is de afwezigheid van corticoïde bijwerkingen. Met name bij kinderen, die in vergelijking met volwassenen een relatief groter lichaamsopervlakte hebben, is dit van groot belang. Fase-drie-onderzoeken zijn momenteel in gang.
Literatuur: Br J Dermatol 1999;141:264-273.
Arch Dermatol 1998;134:805-809.